Visserijvriendelijk oever beheer.
Het schemerde al, en aan de donker wordende lucht lichtte een naderend onweer. Af en toe sloeg een lichte windvlaag met nattigheid tegen mijn voorruit. Het water in de Westeinder werd door de aanwakkerende wind tot pittige golfen opgestuwd. Gelukkig deed mijn kacheltje het goed en in de auto was het behaaglijk. Ik dacht aan het gezellige licht in de huiskamer en aan de verhalen die ik ook deze keer weer aan mijn charmante vrouw zou weten op te dissen.
Plotseling zag ik hem. Achter op de dijk, als een schim tegen de donkere lucht tekende zijn silhouet zich af. Hoog op zijn witte schimmel, zijn zwarte mantel met de kenmerkende rode voering wapperde in de wind. Mijn Dijkgraaf!
“Heer Dijkgraaf”, schreeuwde ik in een poging hem te bereiken, maar de wind blies het geluid genadeloos van mijn lippen. Dan maar een sterker middel ingezet. Mijn schrille fluitje waarmee ik al zo menig familielid had gered bereikte hem . Daar keek hij in mijn richting. Het paard kwam tot stilstand. Wij kwamen op gehoorsafstand.
“Schokker, man, blijf toch in je auto zitten kerel”, riep hij me toe, maar ik wilde mijn ‘Ridder van het Water’ niet alleen de beproeving van het naderend noodweer laten trotseren.
“Dijkgraaf, wat doet u hier zo laat op de dag?” vroeg ik, het hoofdstel van het paard grijpend.
“Schokker, ik inspecteer de dijken”, riep hij tegen de al aardig aan wakkerende wind in.
“Op dit uur van de dag?”, riep ik terug, “Daar hebt u toch uw mensen voor?”
“Ja, beste kerel, maar als Dijkgraaf heb je verplichtingen die ook een symbolische functie vervullen, snap je?”
“Ah”, riep ik,”adel verplicht!”
“Precies”, schreeuwde Fein-van-Sevenbergen’ terug, onderwijl het paard geruststellend op de hals kloppend.”Als ik me niet laat zien in het uur van de ontbering, ben ik als Dijkgraaf niet veel waard en ik neem nu alvast een voorproefje, voor als het echt heftig wordt.”Maar wat doe jij hier dan”, en hij keek me vragend aan.
“Ik kom van de vissers”, riep ik,”we willen een ander oever beheer. Natuurlijke oevers, prachtig hoor, maar dat is niet genoeg.”
“Niet genoeg, wat moet er dan nog meer gebeuren? Jullie worden toch niet lastig met je eisen van ecologisch beheer, het wordt verdikkeme al duur genoeg.”
“Ja, riep ik terug, maar jullie doen je best niet om direct al in het begin ecologisch te denken, als jullie dat deden, kostte het nauwelijks extra, of op den duur misschien wel minder?”
“Ach Schokker, dat lijkt maar zo. Kijk nu hier eens in de Ringvaart. Een gebied, essentieel voor het waterstransport. En, wat zie je? Prachtige rietkragen en inhammen voor het liefdeleven van de brasem en die ander schobbejakken waar jullie ze gek op zijn.”
“Ja mooi, riep ik, maar geen gelegenheid meer voor de visser om er zijn hobby of zijn beroep uit te oefenen. Ziet u een vissteigertje, een plekje voor de invalide hengelaar om zijn dobbertje tot leven te laten komen? “Natuurvriendelijke oevers, da’s niet genoeg, het gaat om vis- en visserij vriendelijk oevers, ik kan u nog wel eens een plaatje laten zien hoe die er uit zien”.
Op dat moment scheurde de hemel vlakbij open en begon het venijnig te regen, we begrepen elkaar, het gesprek kon niet worden voortgezet. Fein-van-Sevenbergen wende de teugel en ik dook mijn inmiddels afgekoelde vehikel weer in.
“Maak er maar een notitie van’, hoorde ik hem nog roepen, en daar reed hij in galop de dijk af, het polder landschap in, dat al bijna aan het zicht werd ontrokken door de inmiddels neerstriemende regen.
“Wat een nobel mens”, dacht ik, “op pad door weer en wind en toch nog bereid tot een snelle gedachtewisseling met iemand die nog maar net tot het bestuur is toegetreden”. En ik, nummer 4 van district Noord, vervolgde mijn weg.
Sjoerd Schokker