Een avondje Feeder
instructie was het motto. Onder de kundige leiding van Peter Koopman van Koopman Hengelsport Bennebroek (oud winnaar van de KoC in
Ierland). De opzet was dat een ieder in zijn volledige uitrusting zou gaan
vissen waarbij Peter aanwijzingen zou
geven over de zithouding, de beetregistratie, de hengelopbouw en
configuratie. Uiteraard ook ruim de tijd nemend voor vragen van de
betrokkenen. Deze opzet kwam helaas niet helemaal tot uiting omdat een
aantal enthousiaste leden slechts hun hengel hadden meegenomen. Gelukkig had
een aantal andere leden wel voldoende voer en aas bij zich zodat de meeste
toch al vissend de nodige aanwijzingen konden ontvangen.
De eerste vragen
richting Peter gingen vooral over het vissen met Dyneema (gevlochten lijn)
en het al of niet gebruiken van een voorslag. Sommige gaan er vanuit dat een
Powergum montage voldoende rek bied om een voorslag overbodig te maken.
Peter zelf vist altijd met Dyneema en gebruikt hierbij een voorslag van
ongeveer 2-3 keer de hengellengte van een 25/00 nylonlijn. Ook hiervoor
konden we een aantal leden de helpende hand bieden omdat ook hiervan een
reserve rol voorradig was. Het merk Gorilla is hierbij verreweg de bekendste
en meest gebruikte. De manier van verbinden van de meestal 6/00 Dyneema lijn
aan de 25/00 nylon voorslag blijkt in de praktijk veel minder moeilijk dan
vooraf gedacht. De snelste methode is nog altijd
een lus met een achtknoop leggen
in de nylon voorlag en deze lus gebruiken voor de aanleg van een standaard
bledknoop met de Dyneema lijn die we kennen van
het haak (zonder oog) aanzetten. Een tweede methode waarbij ook de achtknoop
centraal staat is mij echter even ontgaan. Ik heb uiteraard niet overal met
mijn neus bovenop gestaan. Men kan natuurlijk ook gebruik maken van de al
eeuwenoude Bloedknoop.
Belangrijk voor het vissen met de Dyneema gevlochten lijn is dat daar een
soepele Feederhengel voor gebruikt wordt met grote Sic-ogen. De zojuist
gelegde knoop moet immers gemakkelijk (zonder weerstand) door de geleide
ogen heen kunnen lopen. Omdat het Dyneema een nogal schurende werking ( en
bij het snel binnenhalen heelveel wrijvingswarmte) kan oproepen) hebben we
zeer slijtvaste harde geleide ogen nodig. Ook de aanzet van de korf en
onderlijn kan op vele manieren plaatsvinden. Hierbij is het van belang dat
er zo min mogelijk obstakels gebruikt moeten worden die de kans het in de
war raken of oppikken van zweefvuil uit het water alleen maar groter maken.
Voor een water als de Ringvaart volstaat een simpele zijlus verbinding
waaraan d.m.v. een wartel de korf wordt gehangen. De resterende hoofdlijn
met in lengte net even langer zijn dan de zijlus plus korf waarbij daar in
het uiteinde een zo klein mogelijk lusje gelegd wordt. Hoe kleiner deze lus
hoe minder last van het hinderlijke draaien van de onderlijn constructie.
Uiteraard speelt het aanzetten van het aas aan de haak hierbij ook een
belangrijke rol. Als onderlijn wordt aanbevolen om te starten met 12/00 en
een haak nummer 14. Mocht de vis het erg goed doen kan er door gebouwd
worden naar 14/00 en haak nummer 12 of soms zelfs 10. Is de vis maar
moeilijk tot een aanbeet te verleiden kan men terug naar 10 of zelfs 8/00 en
haak nummer 16 of 18.
De worp. Allereerst moet het water gelezen worden om te bepalen op welke
afstand er gevist moet gaan worden. Springende vis en aasbellen zijn hierbij
de belangrijkste graad meters. Enige kennis van het betreffende water kan
daarbij uiteraard ook van grote dienst zijn. Zo wist ik bijvoorbeeld niet
dat het stuk Ringvaart waar wij nu stonden, een aantal jaren geleden van een
nieuwe kantenbedekking was voorzien. Hierbij is veel grof gaas gebruikt om
te voorkomen dat de aangebrachte stenenlaag zou gaan rollen. Deze laag loopt
wel door tot zo een 4-5 meter uit de overzijde, een afstand dus die je moet
mijden. De beste keus voor dit water is vaak juist de vaste stok, dus een
afstand van 10-12 meter uit de eigen, maar met de Feeder bij voorkeur uit de
overzijde, is hier een goede keus. De spaarzaam aanwezige brasem hield zich
dan ook vooral in deze zones op. Persoonlijk nog even gecheckt met de
Smartcast Fishfinder. Later in deze sessie liet de Brasem zich op deze
afstand dan ook veelvuldig springend zien, maar helaas niet vangen. Bij het
uitoefenen van de worp is het belangrijk om van voor naar achter en de worp
terug een vloeiende beweging te maken. Hierbij een vast richtpunt in
gedachte nemend. Bij zo een worp wordt de natuurlijke kracht in de hengel
ten volle benut en komt het niet aan op kracht maar op souplesse om een
mooie strakke worp te maken. Bij het moment van het te water raken van de
korf tot het terug komen van de top is een maatstaf voor de diepte van het
water. Bijgebruik van een lege 20 grams korf geldt dat iedere twee tellen
ongeveer gelijk staat voor een meter water. Let wel, dit is slechts een
indicatie. Belangrijk in deze is om het moment te bepalen waarbij de korf
zich nog net boven de bodem bevind om deze alvorens het raken van de bodem
nog net een ½ meter naar je toe kunt halen. Hiermee bewerkstellig je dat de
onderlijn mooi strak t.o.v. de geplaatste korf komt te liggen. Doe je dit
niet, dan riskeer je dat de beaasde haak boven op de korf terecht komt en de
vis dus eerst de lengte van de onderlijn moet wegzwemmen met het aas in de
bek, alvorens er überhaupt een eerste beetregistratie plaatsvindt. Verder
moet men ook voorkomen dat men de gehele constructie nog ver door het water
moet verplaatsen om de hengel in de hiervoor opgestelde steun legt. De
gouden regel hierbij is dat we altijd met de punt met de stroming van het
water meewijzen. Doet men dit tegengesteld, dan wordt het aanslaan van de
vis een hele moeilijk zo niet bijna onmogelijke zaak. De door de stroming
ontstane bocht moet eerst overbrugd worden alvorens de haak gezet kan
worden. Het begrip aanslaan is bij een gebruik van Dyneema een erg groot
woord. De hengel oppakken van de steun volstaat bij deze rekloze lijn al om
de haak goed te zetten. Een slaande beweging maakt de kans op onderlijnbreuk
of het juist weer uit de bek slaan van de haak onnodig groot.
Last but not least is het uiteraard van belang dat de hengel t.o.v. de eigen
zithouding goed is afgesteund en binnen handbereik ligt om snel te kunnen
reageren. Hierbij is het zaak e hengel ter hoogte van de molen te kunnen
oppakken en dus niet aan het uiterste einde van de hengel. In het eerste
geval heb je namelijk veel meer controle over de hengel dan in het laatste.
De zwabberende beweging die in het laatste geval ontstaat, kan de oorzaak
zijn van een misslag of breuk van de onderlijn omdat de bewegingen van de
top van de hengel zo nooit gecontroleerd kunne worden.
Het aanmaken van het voer. Hierover zijn veel artikelen verschenen. De een
zweert bij het aanmaken van het voer op de avond voorafgaande aan de
wedstrijd. De handregel hierbij is dat het voer dan wel helemaal uitgewerkt
is en dus geen kolom van stijgende boven de voerplek ontstaat waardoor de
kleine vis niet in het bijzonder aangetrokken wordt en dus juist de Brasem
hier tot aangetrokken wordt. Hetzelfde geldt voor allerlei geur en
smaakversterkers die aan het voer kunnen worden toegevoegd. Deze zullen
zorgen dat de vis snel naar de voerplek geloodst wordt, echter dan ook snel
verzadigd raakt. Kan dus de aanpak voor korte wedstrijdjes zijn, maar voor
de competitie of nog langere wedstrijden moet men hier zeer voorzichtig mee
omgaan. Copra Melasse kan hierop soms weer een uitkomst bieden omdat dit
werkt als een laxeermiddel voor de vissen en je ze daarmee aan het azen kan
houden. Let wel, dit zijn allemaal algemeen bekende veronderstellingen. Veel
belangrijker dan de extreme geur of werking van het voer is het vertrouwd
zijn met je voer. De hoeveel water gebruikt om te bevochtigen is van veel
groter belang dan al het voorgaande. Probeer dus ook altijd uit te gaan van
dezelfde samenstelling van het voer. In dat geval weet je precies hoeveel
water je moet toevoegen en hoe het vore zich gedraagt wanner de korf met
voer het wateroppervlak raakt. Hierbij mag het voer niet uit de korf
spetteren, maar moet het ook niet zo zijn dat het voer zo vast in de korf
zit, dat deze bij het binnenhalen nog steeds in de korf zit. Het mooiste is
wanneer het voer bij het bereiken van de bodem met een korte tik uit de korf
geslagen kan worden. Bedenk hierbij dat het voer beter in tweeën nat genaakt
kan worden dan in een keer te verzuipen. Bij lange wedstrijden of hele warme
dagen zal het voer behoorlijk indrogen en zich daarmee anders gaan gedragen
dan vooraf aan de wedstrijd ingesteld. Pas echter op dat je bij het
herbevochtigen van het voer, deze niet verzuipt. Wanneer het voer nu te nat
gemaakt wordt is alle werking hieruit. Kleine vis zal niet geactiveerd
worden maar de kans is wel groot de het voer voortijdig de korf verlaat.
Hiermee creëer je dan een soort zweefspoor van voer door het water waarmee
de vis meestal juist van de visplek weg geloodst wordt in plaats van
aangetrokken. Onze competitie wedstrijden met na 2 uur vissen een kwartier
pauze, lenen zich extreem goed om hierin opnieuw een hoeveel vers voer aan
te maken, wanneer je hier bij aanvang van de wedstrijd zo succesvol mee was.
Vraag maar eens na bij andere lotgenoten. De meeste zullen (kunnen)
bevestigen dat ze altijd of juist de eerste of juist de tweede helft goed
vangen. De eindeoverwinning gaat echter naar die visser die de gehele
wedstrijd vis op de plek aan het azen weet te houden. Vang je de eerste
helft altijd goed dan is je voer na twee uur mogelijk te droog geworden of
heb je gebruik gemaakt van te veel zoetstoffen. Natuurlijk kan het altijd zo
zijn dat de vis in de pauze, bij gebrek aan voer op de visplek, is
doorgezwommen, en nu je buurman de een na de andere in zijn netje doet
landen. Vang je de eerste helft niet zo veel, maar gaat het juist in de
tweede helft lopen, dan kan het zijn dat je voer bij aanvang juist te nat is
geweest of juist heel weinig geur en smaakstoffen of actieve (lees vettige)
deeltjes bevat. Het eerste kan je eenvoudig verhelpen door met iets droger
voer te starten. Het laatste draagt veel meer risico en zou ik persoonlijk
niet doen. Omdat je de tweede helft wel altijd goed vangt, mankeert er dus
eigenlijk niet veel aan de samenstelling van je voer. Zeven van het voer kan
hier mogelijk de uitkomst bieden. Het gaat hierbij niet zo zeer om de
klonten uit het voer te zeven, want die komen er vanzelf weer in wanneer het
voer in de korf of tot ballen geknepen wordt. Bij het zeven gaat het er
juist om dat het vocht zo gelijkmatig als mogelijk over het voer verdeeld
wordt.
Al met al hoop ik voor iedereen een geslaagde avond en nogmaals dank aan
Peter Koopman voor het overbrengen van zijn expertise op dit gebied.